Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [3]hij bad tot den HEERE, en zeide: Och HEERE! [4]was dit mijn woord niet, als ik nog in mijn land was? [5]Daarom kwam ik het voor, vluchtende naar Tarsis; want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, [6]lankmoedig en groot van goedertierenheid, [7]en berouw hebbende over het kwaad. 3. In zijn onverstand en verdriet begeeft hij zich evenwel tot God, van wiens aangezicht hij tevoren gevlucht was. 4. Dat is, mijn zeggen, te weten bij mijzelven; dat is, dacht ik niet dat het zo gaan mocht? Immers ja, wil hij zeggen; daarom. enz. 5. Jona wil hier zijn vluchten verontschuldigen; waarover hij nochtans van God zo zwaarlijk was gekastijd. 6. Zie Ex.34:6. 7. Gelijk hfdst.3 vs.9, hfdst.3 vs.10.